wel van den 28en October 1910 tot den 29e» Januari 1911, bleven de contrölekippen alle gezond. Van de proefkippen werd op den 13en November de eerste ziek (Prot. No. 15 haan No. 3). Het dier vertoonde geen ataxie, doch scheen toch zwak op de pooten te staan, daar het op zijn borst bleef zitten. Den volgenden dag kon het niet meer loopen, den 16en had het lichte trillingen van het hoofd, en overleed op den 19en zonder nog andere verschijnselen te hebben vertoond. Bij sectie werden geen afwijkingen gevonden en waren bij microscopisch onderzoek de zeiniwvezels niet gedegenereerd.
Hoewel hier dus niet met absolute zekerheid kan worden uitgemaakt, dat het dier aan polyneuritis had geleden, wezen de klini'sche verschijnselen er toch wel op, en zal dus aangenomen moeten worden, dat het dier de ons bekende hoenderziekte heeft gehad.
De tweede haan werd op den 20en December ziek. (Prot. No. 16 haan No. 1).
Hij werd cyanotisch en was wat beverig. Een paar uur later was hij overleden. Bij sectie bleek het hart niet gedilateerd, was er geen hydropericard en waren ook in dit geval de zenuwen niet gedegenereerd.
Daar het klinisch beeld niet veel weg had van polyneuritis en ook geen andere verschijnselen er van te constateeren waren, mag dit geval niet tot de hoenderziekte gerekend worden.
Ik meen dus te moeten concludeeren, dat waar van de tien proefkippen gedurende de drie proefmaanden slechts één en dan niet eens zeker, aan polyneuritis had geleden, het verzuurde rijstwater, waarin dus alle schadelijke ontledingsstoffen van de verzurende rijst aanwezig waren, niet in staat was de polyneuritis te verwekken.
Ik acht deze verkregen resultaten van veel belang voor de aetiologie der hoenderziekte, omdat hieruit duidelijk blijkt, dat de ontledingsproducten van de rijst door micro-orga-