kern,— blepharoplast—, oorspronkelijk bestemd zoude geweest zijn voor een bewegingsorgaan, in mijne praeparaten een krachtigen steun vindt niet alleen, doch in vele gevallen zelfs een bewijs.
NASCHRIFT.
Nadat ik in de bovenstaande verhandeling mijne eigene inzichten en indrukken na nauwkeurige en vergelijkende bestudeering der opeenvolgende praeparaten had weer gegeven, was ik in de gelegenheid te Weltevreden in het Geneeskundig Laboratorium het een en ander te doen controleeren door de Drs. de Haan, Grijns en Kiewiet de Jonge, die zulks met de meeste bereidwilligheid verrichtten.
Zij konden de waargenomen feiten, nl. de bevinding der eigenaardige parasieten, volkomen bevestigen en verklaarden dat de door mij gegevene teekeningen de verschillende vormen en verhoudingen juist weergeven.
De interpretatie van de geeseldragende parasieten alleen vonden zij zeer moeilijk en achtten de mogelijkheid niet uitgesloten, dat naast eene gewone tertiaan-infectie, die in dit g^al beslist vaststond, nog eene tweede infectie aanwezig kon zijn met een andere, nog onbekende bloedparasiet. Hoewel ik deze mogelijkheid alle recht wil laten wedervaren en zulks niet met absoluut bewijzende tegen-argumenten zoude kunnen ontkennen, zoo vermeen ik aan mijne boven gegeven meening eener enkelvoudige infectie te moeten vasthouden op grond van:
le. de bevinding van een aaneengeschakeld ontwikkelingsproces met de verschillende aaneensluitende ontwikkelingsstadia der tertiaanparasiet van af de macrogameet in eene gigantocyt tot de vrije, geeseldragende parasieten in het bloedplasma.
2e. het feit dat de endoglobulaire en partieel reeds uittredende parasieten steeds gevonden worden in cellen met Schüffner'sche stippeling, al is deze laatste dan