handeling; verder ook bij typhus-reconvalescenten, botnocephalus-anaemie en bij verschillende dier-experimenten met verbloedings- en phenylhydrazine-anaemie derguineesche

biggetjes, konijnen en muizen.

In de door mij gewonnen praeparaatjes van het 5 md. oude kindje kan ik de bevindingen betreffende tertiana-parasieten in gigantocyten volkomen bevestigen; de hierbij gevoegde afbeeldingen van enkele dier vormen mogen het een

en ander verduidelijken.

Alleen wensch ik nog speciale aandacht te vestigen op eenige bijzondere vormen van de tertiaanparasiet, zooals ik die naar de mij toegankelijke litteratuur nog nergens beschreven noch afgebeeld zag en zooals ik persoonlijk ook nimmer in de massa's gemaakte tertiaanpraeparaten heb waargenomen.

Het betreft in de allereerste plaats een tertiaanparasiet, die zeer duidelijk als regel één, soms ook wel twee geesels draagt; in 't laatste geval zijn deze geplaatst aan de beide

uiteinden der parasiet (fig. 12).

Deze geesels bestaan öf uitsluitend uit blauw gekleurd protoplasma, öf zuiver uit carmijnrood getinte chromatine, óf uit eene gemengde kleur van beide; ze zijn tot 40 p lang, soms nog langer en duidelijk geslingerd (fig. 17, 18, 19, 20 en 21); een enkele maal ziet men duidelijk (fig. 21) dat de geesel aanvangt in knopvormig chrematine blepharoplast—, hetwelk ' met een dunnen chromatine-band samenhangt met de vegetatieve kern. Deze laatste, volgens Giemsa gekleurd, bestaat veelal uit een kring van rood violet getinte chromatinekorrels rondom of naast eene vacuole; de vorm der parasiet is dan eens die van een trypanosoom, dan weer meer die eener oökineet, dan weer meer onregelmatig hoekig, ovaal of lancetvormig, vischvormig, langgestrekt, enz. Vele dezer vrije parasieten bevatten duidelijk pigment; eene unduleerende membraan konevenwel nimmer aangetoond worden.