Merkwaardige parasieten in een geval van malaria tertiana,

DOOR

H. M. N E E B,

Officier van Gezondheid le kl.

Cmet een plaat).

Den 16en September 1911 werd door mij in het Militair Hospitaal te Djokja opgenomen het 5 maanden oude kindje G. van den gegageerden Sergt. Z. Opz. H. Patientje zoude te Semarang veelvuldig aan koortsen geleden hebben, ook nu wederom gedurende de laatste drie weken, tijdens welke de geheele familie H. alhier vertoeft; het kind had evenwel nog nooit chinine ingenomen. Patientje ziet er zeer debiel, anaemisch uit, maakt beslist den indruk van iemand, die langdurig geleden heeft. Borstorganen vertoonen geen afwijkingen. Lever vergroot, is drie vingerbreedten beneden den ribbenboog palpabel; milt is percutorisch naar boven vergroot en komt naar beneden drie vingerbreedten onder den ribbenboog uit, heeft een harden, stompen rand. Overige buikorganen en andere lichaamsdeelen zonder afwijkingen; urine helder, bevat geen abnormale bestanddeelen. Haemoglobinegehalte volgens Salili 55 % naar Tallquist ± 60 %.

Bij de opname was patientje koortsvrij; den 2en dag bestond er eene kort durende temperatuursstijging tot 39°2. Op den dag van opname werd het afebriele kindje ter onderzoek wat bloed afgenomen, dit laatste onmiddellijk op eenige voorwerpglaasjes dun uitgestreken en met Giemsa op de gebruikelijke wijze gekleurd. Deze praeparaten geven de volgende interessante microscopische gegevens:

1