doodelijke atonie van de baarmoeder gehad; heeft ook nu slechts matige weeën.
7e. Pat. is voor de tweede maal zwanger en heeft ook voor de tweede maal een placenta praevia.
Op grond dezer overwegingen werd besloten geen sectio caesarea te doen, maar totaal-exstirpatie van den uterus. Dit is geschied; de operatie was technisch zeer moeilijk door den enormen bloedrijkdom van den zwangeren uterus, en door de vergroeiingen, afkomstig van de vorige operatie.
De adnexa werden niet mede verwijderd, de cervixstomp werd bekleed met peritoneum. Een half uur vóór de operatie had patiente pituitrine gehad; de uterus was toch slap gebleven. Na de operatie weer pituitrine, wat op den pols wel van goeden invloed geweest is.
De opening van den uterus gaf liet volgende te zien: gemacereerd foetus; placenta praevia totalis. De schedel van den foetus drukte op de navelstreng, waar deze in de placenta geïnsereerd is; daardoor werd dus bij iedere wee de navelstreng dicht gedrukt, en op den duur de zuurstoftoevoer afgesneden.
Ten slotte vertoont spreker een uterus, bij een 40 jarige, zeer anaemische virgo geëxtirpeerd wegens levensgevaarlijke metrorrhagieën; er bleek een klein submuqueus myoom te bestaan. De uterus was langs vaginalen weg verwijderd; de virginale, rigide vagina zou het werken zeer bemoeilijkt hebben, indien spreker niet met voordeel had gebruik gemaakt van dwarse incisie in het perineum anterius, zooals wel is aanbevolen bij verlossingen, om totale perineaalscheur te voorkomen. Deze dwars verloopende huidincisie, midden tusschen commissura posterior en anus, kan zoo lang gemaakt worden als men wil. Spreker maakte er een van 5 cM.; bij een partus kan men met veel korter volstaan. Geeft men de snede tijdens een wee, dan merkt de vrouw er niets van; soms is niet eens hechting noodig.