De heer Knoch demonstreert een uterus, gëexstirpeerd bij een vrouw, bij wie vier jaar geleden sectio caesarea gedaan was wegens allerhevigste bloeding bij het begin van den partus, veroorzaakt door placenta praevia.

Patiente was thans weer gravida, en had in de 7e maand een hevige bloeding gehad, met weeën; een en ander ging weer voorbij, en pat. kwam a terme in partu.

De weeën waren krachtig, de bloeding matig, nacht en dag door; er kwam absoluut geen ontsluiting, de schedel lag op het linker os ilei. Den 4en dag voelde pat. geen kindsbewegingen meer, en van af dat tijdstip werden ook geen harttonen van het kind meer gehoord. Daar 't kind niet meer te redden was, werd besloten ook verder af te wachten, om bij eenigszins voldoende ontsluiting een voetje af te halen, om op de bekende wijze de bloeding te kunnen beheerschen.

De weeën verminderden, echter nam de bloeding de volgende dagen iets toe, hoewel niet onrustbarend.

Den 6e|1 dag kreeg pat. koorts, pols 90—98. Den 7en dag pols 130—140, temp 38.2; pat. was drie maal, nl. op den len) 4en en 7en dag inwendig onderzocht; ook de laatste maal was er nog absoluut geen ontsluiting.

Ingrijpen was noodzakelijk; de volgende gegevens werden in overweging genomen voor het vaststellen van den ingreep:

le. het kind is reeds 3 dagen dood;

2e. patiënt koortst en heeft een zeer kleinen, frequenten pols;

3e. de portio vaginalis staat hoog, heeft een lengte van 2—3 cM. en de vingertop kan niet in het ostium exter-

num indringen;

4e. de weeke deelen van het bekken zijn rigide, niet gerekt

bij de eerste baring.

5e. er heeft reeds eenmaal een klassieke sectio caesarea plaats gehad; de veranderingen in de normale anatomische verhoudingen zijn niet vast te stellen;

6e. pat. heeft na de vorige sectio caesarea een bijna