het waargenomen ziektebeeld volgens ons in het geheel niet overeenkwam met dat der paralysen, en deze dan ook met zekerheid konden worden buitengesloten. Het spreekt van zelf, dat dergelijke vergissingen, als zij liet leekenpubliek ter oore komen, niet medewerken, om de populariteit van Pasteur's ontdekking te verhoogen.
De theoretische zijde van het onderwerp, de pathogenese der aandoening betreffende, zal ik — hoe interessant zij ook uit een wetenschappelijk oogpunt moge zijn — slechts aanroeren, voorzoover de door ons zelf waargenomen paralysen er aanleiding toe geven, daar we hieromtrent nog vrij wel geheel in het duister tasten.
Ik zal nu beginnen met U in het kort de gevallen van paralysen mee te deelen, die zich sedert de opening van het Instituut Pasteur te Weltevreden hebben voorgedaan '):
O b s e r v. 1
S., Inl. fuselier, ± 25 jaar, den 20sten Maart 1900 gebeten door een vermoedelijk dollen hond: oppervl. beenwond. 24 Maart d.a.v. begin antirabische behandeling. 2 April, dus 9 dagen later, eerste ziekteverschijnselen: matige koorts (hoogste temp. 39.2), pijnen in den rug, uitstralende naar 't abdomen. Eenige dagen later: paresen der beenen, verzwakte peesreflexen, paraesthesieën en retentio urinae; anaesthesie van de beenen en een deel van den Onderbuik, hyperaesthesie op de processus spinosi. Beenen worden slap paralytisch; later parese der armen.
Nadat patiënt gedurende 12 dagen 2 maal daags is gecatheteriseerd, treedt cystitis op. Incontinentia urinae et alvi.
Ongeveer 4 maanden na 't begin der ziekte wordt patiënt naar Buitenzorg geëvacueerd, waar hij langzaam achteruitgaat; er treedt decubitus op. en op 1 September, dus na een lijden van ± 5 maanden, exitus letalis.
Patiënt kreeg een middelmatig sterke antirab. behandeling, die 2 dagen gestaakt werd, doch daarna in het hospitaal is voortgezet.
Bij de sectie, verricht door D. D. van Brero en van der
*) De gevallen 1 t/m. 11 zijn ontleend aan de Jaarverslagen van het Inst. Pasteur te Weltevreden.