De glandulae sebaceae, die in normalen toestand in de nabijheid der grenslijn van liet rete Malpighi gelegen zijn, vindt men in de liet sterkst aangedane huidgedeelten niet meer. Met moeite herkent men soms in de kleincellige infiltraten nog enkele epitheliale cellen of celgroepen van deze klieren afkomstig. Sommige dezer infiltraten schijnen neiging te hebben in abscesjes over te gaan. In minder sterk ontstoken huidgedeelten zijn de glandulae wel aanwezig, maar kleiner dan gewoonlijk en daarbij zijwaarts samengedrukt. In nog minder zieke gedeelten schijnen zij daarentegen vergroot. De kleurbare cellen althans zijn in aantal toegenomen, terwijl de niet of moeilijk kleurbare, dus die de normale degeneratie ondergaan, in aantal verminderd of iu het geheel niet meer aanwezig zijn.

De glandulae sudoriparae liggen veel dieper. Vele er van zijn verwijd of uitgezet tot mooie ronde cysten. Het epitheel dezer klieren bêhoudt nog een tijd lang zijn kubischen vorm, maar plat ten slotte door den inwendigen druk af, en is soms nauwelijks nog als een dun bekleedsel van platte cellen te herkennen. Afvoerbuizen zijn in het zeer bindweefselrijke corium van deze huidgedeelten meestal niet meer te vinden.

De veranderingen, die de folliculi pili ondergaan, zijn bij deze ziekte zeer kenmerkend, hetgeen vooral duidelijk is in de meest aangedane huidgedeelten. De haren schijnen bij deze huidaandoening vroeg verloren te gaan. Men vindt dan ook bij liooge uitzondering in een der follikels nog een overblijfsel ervan. Zelfs haarpapillen zijn niet meer aanwezig, hetgeen verklaart dat de productie van nieuw haar is opgehouden. Toch zijn de folliculi niet ledig. Integendeel; de wanden scheiden nog voortdurend cellen af, die meer of min verhoornen. Vermoedelijk geschiedt dit zelfs in verhoogde mate. Afvoer der nieuw gevormde haarcellen heeft blijkbaar niet meer plaats, ten gevolge waarvan de haarzakken opzwellen en ten slotte tot ware cysten