De defecten, ulcera, waren in het algemeen oppervlakkig. Zij bleken nu eens bedekt te zijn met een dikke, dan weer met een dunne laag, die er als een gestold secretum uitzag en aanvankelijk ook daarvoor gehouden werd. Die laag was vlekkig bruinrood, in verschillende nuances en zat meest vrij vast aan het onderliggende weefsel verbonden, of was in het geheel niet daarvan te verwijderen. Waar de ulcereerende oppervlakte nagenoeg bloot lag, was deze zeer ongelijk en gaf hier en daar korrels te zien van 2 tot 3 mM. doorsnede, welke op het punt stonden uitgestooten te worden.

Bij doorsnijden van het cylindervormige huidstuk in de lengterichting bleek het geheele praeputium verdikt te zijn, maar in het bijzonder op die plaatsen waar het haardek verloren en de huidoppervlakte gerimpeld was; op de doorsneden kon men vaak de groeven tot 4 mM. diep in het zeer verdikte corium zien indringen. Aan de meest verdikte en onder de ulcereuse gedeelten konden in het corium ronde plekjes worden onderscheiden van zeer verschillende afmetingen. De meeste, wier middellijn 3-5 mM. bedroeg, hadden een gele kleur en bleken de doorsneden van korrels te zijn, die uit een vrij gemakkelijk samen te drukken massa bestonden, en gelegen waren in holten met gladde wanden. De kleinere ronde VDrmsels, die meer wit van kleur waren, konden lang niet altijd als een korrel uit de huid verwijderd worden. Voorts waren er ook, zoowel kleine als groote, van licht tot zwartbruine kleur, en die duidelijker dan de gele, een laagsgewijzen bouw vertoonden. In de diepere lagen bestonden hier en daar kleine holten, met vocht gevulde cysten. De boven genoemde korrels kwamen niet overal in het corium voor: in de meest verdikte en ulcereuse gedeelten waren zij in groot aantal te vinden, op andere minder sterk aangedane gedeelten ontbraken zij geheel, en daar zag men slechts door een lichtere kleur zich van de omgeving onderschei-