Op 26 September werd het serum onderzocht van een tweetal aan malleus lijdende paarden te Tangerang. Door de welwillendheid van den gouvernementsveearts alhier, Dr. G. A. van Lier, waren wij in staat ons dit te verschaffen.
Tangerang I, een aftandsche Australiër, was reeds sedert l'/2 jaar als lijdende aan klinischen kwaden droes onder toezicht van dezen ambtenaar '). Op 25 September, toen het bloed werd verkregen, vertoonde dit paard, dat in matig goeden voedingstoestand verkeerde, dubbelzijdige neusuitvloeiing en zwelling van de glandulae submaxillares en had een lichaamstemperatuur van 39.1ÜC. In het reageerbuisje trad pas na een uur een spoor van een ring op, zoodat de reactie als negatief moest worden aangemerkt.
Ta n ge ra ng II, een aftandsch Javaansch paardje, was lijdende aan acuten neuskwadendroes (trachea en longen bleken bij sectie normaal). Het serum van dit dier vertoonde na een half uur een spoor van een ring!
In verband met de weinig bevredigende uitkomsten, bij deze 2 paarden verkregen, werd nieuwe mallease bereid.
Op 5 October werd met deze mallease het serum onderzocht van 17 paarden van den militairen transporttrein en van een Australisch officierspaard, welke dieren, als teruggekeerd zijnde van Celebes, op de verdachte en quarantainestallen van het garnizoen in observatie stonden, aangezien het niet verantwoord werd geacht deze dieren hunne bestemming naar de troepenstallen te Mr. Cornelis te doen volgen, alvorens door middel van onderhuidsche inspuitingen van malleïne op verborgen kwaden droes te zijn onderzocht. Van deze dieren had het paard No. 125 reeds tweemalen (op 17 Augustus en 5 September) positief op malleïne gereageerd. Bij de overige dieren had de inspuiting nog slechts éénmaal plaats gevonden en wel op laatstgenoemden datum. Het officierspaard had toen „ziek" (Z) gereageerd en van de 16
Onze Indische wetgeving kent helaas nog geen verplichting tot het doen afmaken van paarden met malleus.