niet bevredigen: de reactie was weinig gevoelig en werd door allerlei toevallige invloeden beheerscht, naar zijne meening een gevolg hiervan, dat in de gebruikte malleïne de hoeveelheid in oplossing aanwezige bacterie-proteïnen te gering was. Hij trachtte daarom een oplossing te maken van kwade droes-bacillen, die zelfs sporen van praecipitinen in het bloedserum van aan kwaden droes lijdende paarden zou kunnen aantoonen. Die oplossing werd bereid op de volgende wijze. Culturen van kwade droes-bacillen, die 2—3 dagen oud zijn, worden in 7—8 °/o antiforminoplossing verdeeld (1 agarcultuur op 10 c.c.m. antiformin). In twee uren tijd is bij kamertemperatuur de cultuurmassa opgelost, waarna aan dezelfde antiformin-oplossing een nieuwe portie cultuur wordt toegevoegd, om zoodoende ten slotte een verzadigde oplossing van kwade droes-bacilIen in antiformin te verkrijgen. De oplossing, die sterk alkalisch reageert, wordt met 5 °/o zwavelzuur geneutraliseerd; als indicator wordt lakmoes gebruikt. Eindelijk wordt de vloeistof nog eens door een Berkefeldfilter gefiltreerd. Het filtraat is helder, een weinig geel en riekt eenigszins naar chloor. Konew gaf aan deze vloeistof den naam van mal 1 ease.
Met deze mallease verrichtte hij nu de praecipitinereacties op de volgende wijze: 1 c.c.m. mallease werd gebracht in glazen buisjes van 3-4 m.m. doorsnede en 15 c.m. lengte, zoodat zich daarin een vloeistofkolom vormde van ongeveer 3 c.m. hoog. Daarna werd een Pasteursche pipet, waarin een even groote hoeveelheid van het te onderzoeken serum was opgezogen, gesloten tot op den bodem van het buisje met mallease ingebracht en liet hij het serum voorzichtig uitvloeien. Door het grooter soortelijk gewicht blijft het serum in het onderste gedeelte van de buis en wordt de malleasekolom opgelicht. De pipet werd weer gesloten teruggetrokken. Bij positieve gevallen van kwaden droes ontstond op de grens tusschen de beide