verkreeg daarmede in het bloedseruni van aan kwaden droes lijdende paarden neerslagen, maar met filtraten van verschillende culturen verkreeg hij zulke uiteenloopende resultaten, dat hij afzag van een verder voortzetten zijner onderzoekingen.
Costa en Fayet ') wezen er op, dat de methode van Miessner en Panisset evengoed de praecipitinen aantoonen, die een gevolg zijn van de malleïnisatie, als die welke optreden tengevolge eener besmetting met kwaden droes. Het serum van volkomen gezonde paarden, die met malleïne waren ingespoten, gaf reeds na 24 uren een duidelijke praecipitine-reactie, wanneer althans het serum in onverdunden toestand werd gebruikt. Later werden de reacties duidelijker en bestonden een maand na de inspuiting nog. Bij paarden, die meer dan ééne malleïne-inspuiting hadden gehad, bleef de reactie nog veel langer bestaan. Bij het nemen van vergelijkende proeven tusschen praecipitine- en malleïne-reacties behoort er dus te allen tijde zorg te worden gedragen, dat de inspuiting met malleïne eerst geschiede nadat bloed voor de praecipitine-reactie is ontnomen.
Andere onderzoekers vermelden bepaaldelijk zeer ongunstige resultaten. Zoo bericht Vanney 2), dat hij met het serum van een paard, dat verdacht werd aan kwaden droes te lijden, een zeer duidelijke praecipitine-reactie verkreeg, terwijl bij de sectie geen spoor van kwaden droes werd gevonden. Een zelfde onderzoek, verricht bij nog 12 paarden, gaf als resultaat dat het serum van vier dezer een fraaie reactie gaf. Deze paarden reageerden later negatief op de malleïne-inspuiting. Op grond zijner eigen ervaring kent Vanney dan ook aan de praecipitine-reactie niet veel waarde toe.
l) Costa et Fayet. Sur le précipito-diagnostic de la morve. Action précipitante du sérum des chevaux malléinés. Compt. rend. de la Société de biologie 1911, deel I, blz 147.
3) Vanney. loc. cit.