CORRESPONDENTIE.

Een antwoord op „de strijd over de creoline= therapie", van 0. Deggeller.

Naar aanleiding van bovenstaand artikel meen ik niet te mogen nalaten enkele opmerkingen te maken, die naar ik hoop, collega Deggeller gunstiger zullen stemmen tegenover de collega's in het algemeen en mij in het bijzonder, die volgens hem „de strijd tegen de creoiinetherapie voeren". Ik meen, dat er geen sprake kan zijn van een strijd tegen de creoiinetherapie, maar wel tegen het misbruik, dat van leekenzijde van de therapie gemaakt wordt.

Niettegenstaande de lange jaren, waarin Groneman de lof dezer therapie verkondigd heeft, heeft hij nog zoo weinig voorstanders kunnen verwerven onder de medici, dat van een noodzakelijkheid van een strijd ertegen geen sprake kan zijn. Van mijn kant, die de eer geniet de „felste tegenstander", genoemd te worden, heb ik mij alleen beperkt tot het uiten mijner bezwaren tegen de creoiinetherapie, voor zoover dat noodig was in den strijd tegen de misbruiken, van leekenzijde ervan gemaakt. Ik meen, dat collega Deggeller die misbruiken te gering schat. Een gevolg van de overdreven lof en reclame van Groneman is, dat daar, waar ook meer dan voldoende geneeskundige hulp is, dat deel van het publiek (dat in Indië maar al te groot is), dat gaarne zichzelve en anderen behandelt, in het creoline een zeer gewenschte vermeerdering van zijn artsenijschat ziet en het te pas en te onpas bij allerlei zelf gediagnosticeerde gevallen gebruikt. Hoe groot dit nadeel is, bleek mij