6.VII. Urine blijft bloedkleurstof bevatten, temp. 38.9, pols 140.
Naar Vincent (Compt. rend. Soc. de Biologie 1905) op grond der antihaeinocytolitische eigenschap, welke aan calciumchioride wordt toegeschreven en in dat verband bij zwartw. k. wordt aanbevolen, hetzij per os 4 gr. d.d. of 1 a 2 gram subcutaan in physiol. keukenzoutsolntie, gaf ik viermaal daags een halven gram CaCl2 in oplossing van 3 °/0.
7.vii. Urine duidelijk minder rood gekleurd, en helder, 1100 cM3, temp. 37.6, pols 120 a 140.
8.VII. Urine bevat geen eiwit meer, kleur geel, bloedkleurstof is geheel verdwenen. Temp. 36.8, doch pols blijft hoog 130, niettegenstaande digalen. Talquist 40. Bloed bevat geen parasieten. Langzamerhand worden pols en temp. gewoon, het haemogl. gehalte van het bloed stijgt gelijkmatig, totdat op 22.VII. reeds Talquist 70 bereikt wordt. Urinequantum per 24 uur 13 a 1500 cM3.
Patiente gevoelt zich zeer veel beter, lever en milt zijn wat kleiner geworden, en de eerste veel minder gevoelig voor palpatie.
Pijn in maagkuil blijft. Urineloozing niet meer pijnlijk. Patiente herstelt geleidelijk, totdat plotseling op 23.vii, dus ongeveer drie weken na den aanval der zwartw. koorts, de temp. stijgt tot 39.5 met 120 pols, na voorafgaande rilling.
Urine blijft zonder afwijkingen. Geen bloedkleurstof. In het perifere bloed jonge en oude vormen van plasmodiën van malaria tertiana.
Op 25.VII. stijgt de temp. tot 40.4 en op 27.VII. tot 40.1 met 140 pols. Lever en milt weer duidelijk vergroot en pijnlijk.
Op gezag o. a. van Mense en Kohlbrugge, besloot ik tannas chinini te geven, op 23.vii. eerst tweemaal daags '/< gram, daarna op 25.Vil. tweemaal '/2 gram, hetwelk goed werd verdragen. Urine blijft vrij van bloedkleurstof.