had zich, behoudens wat koorts, steeds geheel wel gevoeld.

Op 3 Juli kreeg ik pat. voor 't eerst te zien en in behandeling.

Status praesens 3VII 1910.

Uiterst bleeke, zeer debiele, anaemische, licht icterische pat. Dreigende syncope. Hoogste temp. 37.6, pols 100, regulair, aequaal, parvus, celer.

Urine donkerbruinrood, zwak zuur, helder, is sterk eiwithoudend, bevat korrelige en hyaline cylinders, nier- en blaasepitheel, urobiline, een spoor bilirubine en bloed, s.g. 1018.

De bruinroode kleur wisselt bij elke mictie in intensiteit af, doch de reacties volgens Heller en van Deen blijven zeer duidelijk. Hoeveelheid urine in de eerste 24 uur is 1500 c.M3. In de urine geen bloedcellen of „schatten", geen hemialbumose, geen parasieten of eieren. Geen diazo.

In het perifere bloed geen plasmodiën, opvallend vele en pigmenthoudende lymphocyten, minder polynucleaire leucocyten (doch niet geteld), schijnbaar uiterst weinig bloedplaatjes. Het haeinoglobinegehalte naar Talquist bedraagt 25 °/0. Geen Widal.

De faeces bevatten geen parasieten of eieren.

Milt hard en gering vergroot, lever matig vergroot, pijnlijk bij druk, vooral in de galblaasstreek en langs den onderrand.

4.VII. Hoogste temp. 36.9, pols 108. Pat. klaagt over branderig gevoel in de urethra tijdens de mictie. Geen urethritis. Braakneiging. Thans duidelijke icterus. Pijn in scrobiculo cordis. Lever iets grooter dan daags te voren.

Urine licht rood, zwak zuur, s.g. 1015, licht troebel, bevat thans geen galkleurstof meer, slechts een spoor urobiline; quantum in 24 uur 1000 cM3.

5.VI1- Urine nog steeds duidelijk rood, quantum 1250 cM3. Heller en v. Deen's guajacproef positief, dreigende collaps, hoogste temp. 38.5, pols 140, Digalen.

Onderzoek van het perifere bloed op plasmodiën blijft negatief.