die nooit driftig was en nooit in dien tijd een epileptisch toeval heeft gehad. Ze sliepen in één kamer. Hij had in den laatsten tijd wel veel last van koortsen, 's Avonds hadden ze nog samen bij T. Y. T. thee gedronken, gingen naar huis om zich ter ruste te begeven. Beklaagde zeide bij het naar bed gaan om de lamp maar uit te blazen, omdat hij niet goed slapen kon met licht; dit werd goed gevonden. Toen zeide hij: „ik wil naar buiten; misschien wilt U manga's hebben, dan zal ik ze op straat gaan koopen" en meteen verwijderde hij zich. Kort daarop hoorde hij (de baas) lawaai en het brandalarm. Buiten komende kreeg hij al dadelijk een houw over zijn gezicht.

In het hospitaal zegt patiënt in de eerste dagen niets, geeft geen antwoorden, op zijn hoogst een „tidataoe". Bij lichaanis-onderzoek blijkt de milt vergroot te zijn. Het bloed bevat malariaplasmodiën (tertiana) in grooten getale. De lichaamstemperaturen zijn als volgt:

Dec. 27 — 37°8 38°5 38°8

28 37°7 38° 1 38°2 37°6

29 37° 37°4 37°7 37°8

30 37° 37°9 37°8 37°5

31 37°2 37 37°7 37°4

enz.

Ook zonder opzet was hem dus gedurende de eerste dagen geen chinine gegeven, maar daar zich in de gevangenis niets bijzonders voorgedaan had en er toch niet langer gewacht mocht worden (al was zijn lichamelijke toestand overigens gunstig), wordt hem 1 gram bisulfas chinine daags in tabletten verstrekt. Reeds den derden chininedag, waarop hij 38°C niet meer haalde, kwam hij vroolijk lachend op mij af, zeggende: „soeda baëk, minta poelang". Als hem voorgehouden wordt, wat hij op zijn kerfstok heeft, weet hij er niets van; hij weet ook niet aan te geven, waar hij nu is.