Ik moet in de eerste plaats opmerken, dat het — aangenomen dat zij bestaan, — noodig is, alle pathognostische verschijnselen buiten bespreking te laten. De waarde daarvan is absoluut: als een pathognostisch verschijnsel wordt waargenomen, dan is de ziekte, waarbij het behoort, er ook. Dat is eenvoudig een quaestie van definitie. Met alle niet-pathognostische verschijnselen is dit geheel anders, zooals uit het volgende zal blijken.

Beperken wij ons voorloopig tot het beschouwen van een enkel symptoom geheel op zichzelf, zonder dus rekening te houden of verband te zoeken met andere verschijnselen. Dit is het eenvoudigste geval; eerst na dit afgehandeld te hebben, kunnen wij overgaan tot de studie van een symptoom of symptomencomplex in verband met andere verschijnselen.

Stellen wij, dat in een landstreek of stad, waarover wij ons onderzoek uitstrekken, b personen wonen, waarvan op een gegeven moment a aan een bepaalde ziekte lijden. De kans, dat op dat moment een willekeurig persoon in die streek aan die ziekte lijdt, is dan 0 , de kans, dat hij

er niet aan lijdt, 1 —

Stellen wij verder, dat een bepaald symptoom bij die ziekte is aangetroffen in een zeker aantal c van d daarop onderzochte gevallen, dan is de kans, dat iemand met die ziekte dat symptoom vertoont, welke breuk wij 'kortheidshalve m noemen; de kans, dat iemand met die ziekte dat symptoom niet vertoont, is dan 1—m.

Bepalen wij eindelijk, dat hetzelfde symptoom voorkomt bij e van ƒ daarop onderzochte gevallen, die niet aan de ziekte lijden. De kans, dat iemand, die niet aan de ziekte lijdt, toch het symptoom vertoont, wordt dan welke

breuk wij p noemen; de kans dat iemand, die niet aan de ziekte lijdt, het symptoom niet vertoont, is dan 1 —p.

Wat is nu onder deze voorwaarden de waarde van het