men voor bij koelies van Batjan, en verder bij 6 menschen, die van Nieuw-Guinea kwamen. Verder nog 2 Chineezen, die met deze ziekte van Java kwamen.
Lepra kwam niet onder behandeling. Bij het Civiel Bestuur zijn 9 mannelijke en 6 vrouwelijke lepralijders genoteerd, maar vermoedelijk zal het aantal lijders aan deze ziekte wel grooter zijn, daar dikwijls de verschijnselen slechts langzaam toenemen en de menschen zich in latere stadia hunner ziekte verbergen.
Cholera en pokken kwamen niet voor, wel 3 gevallen van buiktyphus.
Oogziekten kwamen nogal veelvuldig voor, over't algemeen lichtere bindvliesaandoeningen. Alleen 2 gevallen conjunctivitis blennorrhoica (beiderzijds) kwamen poliklinisch onder behandeling. Beide gevallen zijn volkomen genezen.
Trachoom werd niet waargenomen.
Vrouwenziekten kwamen niet zeer veelvuldig onder behandeling, wat geenszins bewijst het weinig voorkomen van deze ziekte, daar zij nog al eens bij keuring voor politie- of militairen dienst werd gevonden, waaruit blijkt, dat het vaak niet noodig wordt geacht daarvoor medische hulp te vragen, of dat Inlandsche medicijnen voldoende worden geoordeeld.
Syphilis werd nog al eens aangetroffen bij lijders, die zich voor andere ziekten kwamen ziek melden.
Hondsdolheid werd niet geconstateerd.
De meeste poliklinische lijders leden aan zweren en verwaarloosde wonden; hierbij werd vaak syphilis geconstateerd. Ook 3 verwaarloosde gevallen van framboesia kwamen daaronder voor.
De sterkte der bevolking bedroeg: Europeanen 497, Chineezen 906, Arabieren 368, Vreemde Oosterlingen 12, Gouvernementsonderdanen 2201, Sultansonderdanen 78817, onderdanen van den Sultan van Tidore 18230 en idem van den Sultan van Batjan 7384.