oog slechts 1 /24 en op het linker oog 'A/60 bedroeg. Ook bij hem heb ik het depot later uitgepeld. De toestand is echter eerder achter- dan vooruitgegaan.

Mijn ervaring over het gebruik van salvarsan in de oogheelkunde is droevig. Bij luetische iritis en keratitis komt men met kwik en jodium even snel en zekerder tot gunstige resultaten. Bij oogzenuw- en netvlies-aandoeningen is het tegendeel waar.

Flinke smeer-en zweetkuren en groote giften jodkali doen in den regel hun plicht. In die enkele gevallen, waar zij falen en ik mijn vertouwen op salvarsan gesteld had, steunende op meerdere mededeelingen in de literatuur, kwam ik bedrogen uit, want hoewel er van alle zijden gezegd was, dat salvarsan niet als atoxyl blindheid veroorzaakte door retrobulbaire neuritis, bleek mij het tegendeel. Eenmaal zag ik volslagen blindheid en tweemaal belangrijke vermindering van de gezichtsscherpte optreden.

De blijvende infiltraten op de plaats der inspuiting, waarvan we nu eindelijk mededeeling krijgen, zijn hoogst onaangenaam en zeker ook de reden, waarom nu van alle zijden de intraveneuze inspuiting wordt aanbevolen. Eene niet zeer eenvoudige kunstbewerking.

Is het oog volkomen gezond, dan zal salvarsan in de niet naar kwik en jodkali luisterende gevallen wellicht goed kunnen doen. Maar ik zou toch een ieder willen aanraden, begin, zooals de ervaring van eeuwen geleerd heeft, met een flinke smeerkuur, opgevolgd door jodkali.

Helpt dat niet, welnu spuit dan salvarsan intraveneus in, maar onderzoek eerst de gezichtszenuw en is deze ook nóg zoo weinig ziek, doe het dan niet, want gij stelt den lijder bloot aan plotselinge blindheid,

Voor den oogarts heeft salvarsan zoo goed als geen waarde.

Bandoeng 17 April 1911.