Een enkele opmerking over het onderzoek op nekstijfheid. Men moet zich niet voorstellen, dat de nek geheel en al stijf wordt. Laterale bewegingen van het hoofd kan men lang, vaak tot het laatst toe, zonder bezwaar uitvoeren. Ook de draaiing naar achteren is niet zoo sterk gestoord, maar wel en allereerst de buiging voorover. Men kan de kin niet naar de borst brengen; probeert men het, dan licht men den liggenden patiënt aan zijn nek op.
Als een cardinaal verschijnsel der meningitis vindt men vermeld heftige hoofdpijn. Deze kan geheel ontbreken. Dat hangt misschien van de localisatie af.
Ik zag met anderen een lijder, die koortste en bij wien nekstijfheid was aangeduid. Hij was geheel compos en kon goed opzitten. Bij herhaald navragen ontkende hij stellig hoofdpijn te hebben. Sakit toelang was zijn klacht. Bij punctie kwam sterk troebel, bijna etterig vocht, dat onder hoogen druk stond en zeer weinig intracellulaire diplococcen bleek te bevatten. Deze patiënt vertoonde een bijzonderheid, die ik maar eenmaal gezien heb: een blaasjes-uitslag op den tongrug, vrij gelijkmatig verbreid. Ds doorsnee van een blaasje was ongeveer zoo lang als een rijstkorrel, ook wel kleiner. Ze braken spoedig en bedekten zich dan met een dik, bruin beslag. Een herpes labialis had de man niet, ofschoon dit verschijnsel overigens vrij vaak voorkomt.
In het leerboek van Ebstein en Schwalbe vind ik vermeld, dat de pols eerst frequent, daarna langzaam, vervolgens weer frequent is. Ook op de onregelmatigheid wordt veeltijds gewezen. Ik heb deze polsveranderingen slechts zelden waargenomen; ze zijn voor mij een teeken, dat minder getrouw is dan vele andere verschijnselen (dat van Kernig, de stijve nek, het braken, verlammingen, krampen, hoofdpijn).
De ontlasting is veelal traag, zoodat men, ook tijdens de reconvalescentie, nog al eens een klysma of zacht laxans