zoek dan negatief is, zou ik daarbij, zoodra er therapeutische consequenties aan verbonden waren, iumbaalpunctie doen. Al komen abnorm verloopende gevallen ook veelvuldig voor, regel is het toch, dat ten slotte typische verschijnselen voor den dag komen. Maar dit is niet altijd het geval. Geeft het klinische beeld aanleiding een Iumbaalpunctie te doen, dan brengt de troebeling van het spinaalvocht de diagnose soms dadelijk tot klaarheid, maar niet altijd. Men kan een klaar vocht zien afdruppelen of ook in het geheel niets, terwijl bij de sectie na eenige dagen toch nog een meningitis blijkt te bestaan.
Een enkele maal centrifugeerde ik het vocht, omdat er een aanduiding van opalescentie bestond. Er kwam een klein sedimentje, dat zoo goed als geen cellen, maar talrijke extra-cellulaire diplococcen bevatte. Er bestond duidelijke nekstijfheid. De man genas.
In het algemeen kan men zich aan de diagnose meningitis niet wagen, als er geen nekstijfheid is. Toch is dit verschijnsel weer niet pathognomonisch; ik ken twee gevallen, waarin de duidelijkheid ervan op een dwaalspoor leidde.
Het eene betrof een man, die te Tandjong Priok in een schip was gevallen. Hij kwam binnen met koorts en had weldra een stijven nek; geen teekenen van schedelfractuur. Bij Iumbaalpunctie werd een zoo goed als helder .vocht verkregen, dat licht rood zag door bloed. Een overmaat van leucocyten tusschen de roode kon ik niet opmerken; geteld werden de cellen niet. De man herstelde onder het opschrift: meningeaalbloeding en meningeaalprikkeling.
Een ander geval betrof een man met een pneumonie, die een stijven nek kreeg en weldra stierf. Er was geen meningitis, althans geen met etter of fibrine. De hersenen en het dunne vlies waren bijzonder bloedrijk; er bestonden talrijke subdurale bloedingen, vlakke extravasaten omstreeks zoo groot als een cent.