Hoofdstuk VII „Genesinge". —Dit hoofdstuk geeft uitgebreide détails zoowel wat betreft de behandeling der Lepra volgens de Europeesche geneeswijze, als volgens de methode der Chineezen, Tonkineezen, Javanen, Maleijers en Balineezen; het is derhalve niet alleen uit een medisch, maar ook uit een ethnographisch oogpunt zeer lezenswaard.
Ik vertrouw, dat dit vluchtige overzicht den lezer zal hebben overtuigd, dat de „Verhandelinge" van ten Rhijne een hoogst belangwekkend geschrift is. De daarin voorkomende uitstekende beschrijving van de Lepra te Batavia, en het grootendeels zeer juiste inzicht dat de schrijver toont te hebben in de aetiologie, de prophylaxis en de therapie dezer ziekte geven mij het recht te verklaren, dat wijlen Dr. Broes van Dort stellig niet te veel heeft gezegd met zijn lofspraak, dat ten Rhijne's Verhandelinge tot de beste werken over de Lepra behoort, die vóór 1830 a 1840 het licht hebben gezien.
Al was het dus alleen reeds om zijne „Verhandelinge van de Asiatise Melaatsheid" behoort aan Willem ten Rhijne, naast Bontius en Kaempfer, een eereplaats te worden ingeruimd onder de oudere schrijvers van beteekenis op het gebied der tropenpathologie.
Alvorens van de „Verhandelinge" afscheid te nemen, nog de opmerking, dat ten Rhijne de eerste schrijver uit vroeger tijd is, bij wien ik duidelijk en met name gewag gemaakt vond van de Indische spruw. Op bldz 51, waar hij de aandoeningen van mond- en keeislijmvlies bij Lepra bespreekt, noemt hij onder de ziekten, waarmede men bij de diagnose rekening behoort te houden „dese inlandse „sprouw (ik cursiveer), die niet alleen de deelen des monds, „maar ook den slokdarm en selfs de ingewanden en dar„men beset".
Thans rest nog met een enkel woord melding te maken van de door ten Rhijne verleende medewerking aan het groote werk van Hendrik Adriaan van Reede tot Dra--