In het „scholium" beantwoordt Schröck „met waarschijnelijke redekavelingen" deze vragen, en komt hij tot de conclusie dat de verschijnselen wijzen op Lepra Arabum (').
Ten Rhijne bespreekt in zijne „Verhandelinge" de „Asiatise Melaatsheid" in zeven Hoofdstukken.
Hoofdstuk I „van het onderscheijd en de soorten deser ziekte" —geeft een interessant overzicht van de verschillende huidziekten in Indië, en van de verschillende vormen waaronder de Lepra zich voordeed.
Hoofdstuk II „Van de tekenen en toevallen" —behandelt de symptomatologie der Lepra zoo volledig, dat daaraan zelfs nog heden geen enkel verschijnsel van eenig belang kan worden toegevoegd. Het verdient de aandacht dat ten Rhijne hierbij herhaaldelijk te kennen geeft, dat hij de lymphe als het voornaamste voermiddel van het Lepra-gif in het lichaam beschouwt.
Hoofdstuk III „Van de voorgaande en versellende oorsaken"— nl. de praedisponeerende (erfelijkheid, voorafgegane ziekten) en de meer directe oorzaken (klimaatsinvloeden, armoede, zorg, slechte spijzen en dranken, enz). Doch deze zullen alleen de kwaal niet verwekken „so daar geen „besmettinge of vergift bijkomt. Het komt hier op een „specific vergift aan, daar wij noch de rechte kennis niet „van hebben".
Hoofdstuk IV „Van de houdende of hooft-oorsaaken".— In dit hoofdstuk behandelt ten Rhijne de verschillende
0) Christiaan Mentzel of Mentzelius (1622 - 1701) was de lijfarts van den Keurvorst van Brandenburg. Hij stond bekend wegens zijne kennis van de chineesche taal, door hem vooral verkregen met behulp van den pater-missionaris Philip Couplet. Mentzel was lid van het Collegium Naturae Curiosorum.
Lucas Schröck (1646—1730) was geneesheer te Augsburg; hij werd door het Collegium Naturae Curiosorum, dat de „Miscellanea Curiosa"' sive „Ephemerides Germanicae" uitgaf, tot Adjunct, en in 1685 tot Directeur van dat genootschap verkozen. In 1687 werd hij door Keizer leopold in den adelstand verheven (Biographie Médical^ en Jöcher).