Melaatschheid zich aan hem vertoonde, naar liet leven te doen afbeelden.
Opmerkelijk is, dat hij verder bijzonderlijk op de groote besmettelijkheid der Lepra destijds te Batavia, wijst; deze ziekte toch had sedert 1655 „haar zaat allenthalven ver„spreijt, geheele luiijsgesinnen aangestoken, en in een kleijne „reex van jaren, sulk een groote uijtbreijdinge gekregen, „dat het mettertijt te bedugten soude zijn geweest, of niet „dit quaat door zijn voortgang feller wordende, een voornaam gedeelte deser ingesetene bevangen en als levende „doot mogt hebben doen zijn". De opvallende besmettelijkheid der Lepra destijds te Batavia vindt men in alle archiefstukken en door alle schrijvers uit dien tijd bevestigd; zij was ook oorzaak dat op de lijken van lepralijders geen sectie werd gedaan (ten Rhijne).
Deze.hooge mate van contagiositeit der Lepra in de 2de helft der 17de eeuw te Batavia, waar men te voren „seer weinig van dese siekte wist" (ten Rhijne), herinnert ons aan de woorden van wijlen D. Gorter, waar hij in zijn studie „De aetiologie en de contagiositeit van de Lepra Arabum" (Haarlem 1893) op bldz. 97 schrijft: „Terwijl het „dus zeker is, dat bij het begin eener lepra-epidemie links „en rechts menschen uit de naaste omgeving der eerste „leprosi worden aangetast, blijkt lepra in zijn verderen loop „in hoofdzaak een echte familieziekte te zijn".
Ten Rhijne onthield zich in zijn werk van het geven van ziektegeschiedenissen, om niet geheele huijsgezinnen verdagt en afschoubaar te maken'', maar spoort in zijn voorrede anderen, en in 't bizonder de mede-inspecteurs over de Leprozen aan, hunne gedachten en opmerkingen ook ten beste te geven, „om also door een algemeene „arbeijd en sorge dese grouwelijke plage tegen te gaan, „niet met beknibbelinge of wanijver, maar met so veel „oprechtigheid en mededelinge als wij aan het gemenebeste „en aan ons selven schuldig zijn, daar onse eijgene ge-