van ten Rhijne werd de door het smeulen der moxa ontstane oppervlakkige eschara gewoonlijk bedekt met een Plantago-blad, dat om de 24 uur vernieuwd werd, tot de gebrande plaats was genezen.
De moxa werd door de Japanners bij jicht, en verder bij de meest verschillende ziektevormen gebruikt, zelfs als prophylacticum om gezond te blijven; daarentegen vond de acupunctuur voornamelijk toepassing bij buik- en maagaandoeningen en ziekten van het hoofd. De gebruikte naald was lang, rond en scherp, zijnde alleen het hecht iets gedraaid; zij werd gewoonlijk van goud gemaakt, zelden van zilver, en nimmer van een ander metaal. De naald werd in het aangetaste deel tot zekere diepte direct gestoken, dan wel door draaien tusschen duim en voorste vinger tot de gewenschte diepte gebracht; soms werd dit ook bereikt door zacht met een hamertje op de naald te kloppen. In den hollen steel van het hamertje werd de naald opbewaard.
Ten Rhijne maakt de opmerking dat de bewoners van Arracan en Hindostan een bijna soortgelijke naald gebruiken als de Japanners, met de bedoeling de in het lichaam aanwezige schadelijke dampen te doen ontsnappen. Zoowel Chinezen, als Japanners en Bramines waren volgens ten Rhijne medestanders van Hippocrates „de flatibus, passim."
Dr. Hollander zegt in „die Karikatur und Satire in der Medizin" (1905), dat Willem ten Rhijne de acupunctuur in Europa heeft ingevoerd, maar volgens Kleiweg de Zwaan (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1906, 1 deel, bldz 560) zou dit minder juist zijn, daar de acupunctuur reeds werd vermeld door Hieronijmus Cardanus (1501-1576), professor te Pavia; in alle geval heeft echter de beschrijving van ten Rhijne deze kunstbewerking meer bekend gemaakt in Europa.
De „Orationes tres: 1. de chymiae et botanicae antiquitate et dignitate, 2. de physiognomia, 3. de monstris" bezorgden ten Rhijne door den inhoud van zijn tweede verhandeling „de physiognomia", waarin hij eene karakterteekening geeft