destijds veel opgang, en nog in 1729 noemt de vertaler van Kaempfer's „Beschrijving van Japan" haar een „keurlijk" geschrift.
Over de in het boek van Breijn aan ten Rhijne toegekende titels heb ik in de vorige bladzijden reeds gesproken en het noodige opgemerkt (').
Het thans volgende werk van ten Rhijne: „Dissertatio de arthritide. Mantissa schematica de acupunctura et Orationes tres" (in 8°, Londen en den Haag 1683) is niet te mijner beschikking, en zal ik dus slechts den korten inhoud weergeven, ontleend aan de in mijn bezit zijnde excerpten en vertalingen.
In dit boek dan handelt ten Rhijne uitgebreid over het branden met „nioxa" en de toepassing der acupunctuur bij de Japanners, onder bijvoeging van drie teekeningen, aangevende de plaatsen van het lichaam, welke volgens de Chinezen en Japanners bij de verschillende ziekten moeten gebrand worden, benevens eene afbeelding van de acupunctuurnaald in Japan gebruikelijk.
Zooals bekend, bestaat de moxa uit de gedroogde jonge bladeren van een Artemisia-soort (Compositae), die fijn gewreven en van de steeltjes ontdaan, tot kleine kogeltjes ter grootte van eene erwt, of tot staafjes worden gerold, welke laatste vóór het gebruik in kleine schijfjes worden gesneden. Nadat de te branden plaats een weinig is bevochtigd, wordt de moxa er op gelegd en aangestoken. De bewerking is slechts zeer weinig pijnlijk, en ten tijde
(') Jacob Breijn of Jacobus Breijnius werd in 1637 te Dantzig geboren. Van af zijn jeugd legde hij zich toe op de studie der natuurlijke historie en speciaal op die der botanie. Hij heeft ook eenigen tijd te Leiden gestudeerd, en zou hem aldaar het professoraat in de botanie zijn aangeboden, waarvoor hij echter bedankte. Voor eigen rekening gaf hij de „Centuria prima'' uit, welk werk in uitvoering alles overtreft, wat tot dien tijd over botanie het licht had gezien. Breijn overleed in 1697, waardoor de beeindiging van zijn groot werk is achterwege gebleven. („Biographie médicale", Panckoucke, Paris 1820).