„jonge, lid in den achtbaren raad van Justitie deses Casteels."

Nergens heb ik eenige aanwijzing gevonden, dat Willem ten Rhijne zich in Indië geldelijk vermogen heeft verworven.

Wijden wij thans alsnog onze aandacht aan ten Rhijne's wetenschappelijke nalatenschap.

De geschriften van zijn hand, in den aanvang van dit opstel genoemd, zijn, voor zooverre zij dateeren van vóór ten Rhijne's vertrek naar Indië, mij niet bekend.

Daarentegen is het werk van Jacob Breijn „Exoticarum plantarum centuria prima" (Dantzig 1678) in mijn bezit. Dit fraaie folio-werk met uitstekende afbeeldingen en beschrijving van uitheemsche planten, bevat verscheidene bijdragen van Willem ten Rhijne, waaronder de beschrijving der Japansche kamfer en van tal van planten van de Kaap de Goede Hoop, welke tot dien tijd in Europa onbekend waren en waarvan ten Rhijne gedroogde exemplaren en door hem naar het leven geteekende en gekleurde afbeeldingen van uit Batavia (in 1677) naar zijn vriend Breijn had gezonden. Van de Japansche kamferboom, waarmede Europa ook door ten Rhijne voor het eerst kennis maakte, had hij bereids in 1674 van uit Japan een tak met bladeren en bloemen, benevens de vruchten, aan Breijn doen toekomen.

Eene zeer goede afbeelding van de Chineesche of Japansche theeplant, op bldz 112 van genoemd werk, is, zooals Breijn mededeelt, eveneens grootendeels ontleend aan eene door ten Rhijne in Japan gemaakte, gekleurde teekening naar de levende plant, terwijl eene uitvoerige verhandeling van de theecultuur, de bereiding en het gebruik der thee in Japan onder der titel van: „Wilhelmi ten Rhijne, excerpta ex observationibus Japonicis, physicis etc de Fructice Thee", gevolgd van eene volledige opgave der zeldzame planten door ten Rhijne aan de Kaap verzameld, het werk van Breijn besluit.

Vooral ten Rhijne's verhandeling van de thee maakte