Door de Haan werd mij indertijd medegedeeld, dat in een brief van 6 December 1698 van de Indische Regeering aan Heeren XVII nog van ten Rhijne wordt gesproken, als zijnde het oudste lid in den Raad van Justitie, dus de naaste persoon om vicÊ-president van dien Raad te worden, doch, omdat Heeren Zeventien tegen benoemingen van nietrechtsgeleerden tot vice-president of president gekant waren, zou daartoe niet dan bij uiterste noodzaak worden overgegaan.

Ook den juisten datum van ten Rhijne's overlijden vernam ik destijds van den Heer de Haan; te voren was slechts uit het werk van Valentijn bekend, dat ten Rhijne in het jaar 1700 was gestorven, maar de Haan vond in eene missive van de Indische Regeering aan Heeren Bewindhebbers d. d. 1 December 1700 de vermelding van zijn sterfdag, zijnde den 1 sten juni van datzelfde jaar.

Daar in het oude Batavia de gewoonte bestond, bij het aanwezig zijn van een testament, dit op den datum van overlijden in te schrijven in de registers der Weeskamer, werden, door welwillende tusschenkomst van Dr. de Haan, bij dit instituut informaties ingewonnen of zoodanige inschrijving betreffende Willem ten Rhijne had plaats gevonden; het dienaangaande gehouden onderzoek gaf echter een negatief resultaat. De mogelijkheid bestaat derhalve dat hij plotseling is overleden, zonder een uiterste wilsbeschikking te hebben getroffen, temeer daar in geen der geraadpleegde archiefstukken wordt gesproken over ziek zijn van ten Rhijne.

Tot aan zijn dood heeft Willem ten Rhijne niet alleen zijn zetel in den Raad van Justitie behouden, maar bleef hij tevens de functies van Inspecteur over de Leprozen en die van scholarch bekleeden. Voor wat betreft deze laatste waardigheid lezen wij nl. in de Resolutie van 7 September 1700: „de plaatse van scholarch door het overlijden van „den Ed Willem ten Rhijne vacant gevallen zijnde, is goet „gevonden daartoe aan te stellen den Ed TheodorisZas de