der classis van Amsterdam; de Rotterdamsche predikant en honrair hoogleeraar Petrus Hofstede, die kennis had genomen van de bescheiden betreffende de zaak Gordon, noemt in zijn werk „Oost Indische Kerkzaken" (Rotterdam 1779) het gedrag van den landvoogd van Amboina Nicolaas Schaghen in deze zaak „zoo schreeuwend, dat van zoo iets onder de Protestanten geen wedergade bekend is" (').
Een ander staaltje, dat nog meer kenmerkend is voor de wijze, waarop Nicolaas Schaghen met den goeden naam en de belangen van anderen omsprong, levert ons Francois Valentijn in zijn „Oud en Nieuw Oost Indien", 2de deel, bldz 250. Hierbij zij opgemerkt, dat Valentijn tijdens de landvoogdij van Schaghen over Amboina aldaar predikant was en zelf op goeden voet met den gouverneur stond.
Valentijn dan verhaalt: „In Maij deses jaars (1692) zond „de Heer Schaghen den koopman, ISAac de Visscher, van „Honimoa (daar een seer groot nagelgewasch was) na „Batavia, voorgevende, dat hij niet wel bij zijn zinnen was, „hoewel de man niets schorte (ik cursiveer); dog 't was om „Pieter de Bocq daar voor dien tijd te leggen, die'er voor „zig meer den 10000 Rijxd., alleen van de nageloverwigten „(zo men mij gezegt heeft), uijthaalde; dog Haar Edelheden „zonden de Visscher 't jaar daar aan weer, met verzekering, „dat hem de Bataviasche lugt (zo hem al iet gescheeld had) „volkomen hersteld had, en met last van hem weer op zijn „Comptoir te leggen. Ondertusschen had de Bocq dezen „aap al weg." (!)
De lezer vergeve mij bovenstaande uitwijdingen, maar het dacht mij noodzakelijk voor eene juiste beoordeeling der waarde van Schaghen's uitlatingen omtrent ten Rhijne, het karakter van Nicolaas Schaghen wat nader te leeren kennen,
(') Het bovenstaande omtrent het optreden van Nicolaas Schaghen tegen den predikant Gordon is door mij ontleend aan het werk van C. A. L. van Troostenburq de Bruijn „de Hervormde Kerk in Nederlandsch Oost Indië onder de O. I. Compagnie", Arnhem 1884.