voor de vijandige stemming, welke de machthebbenden te Batavia destijds tegen hem bezielde.
Aan Laurens Pit komt de twijfelachtige eer toe, dat hij, in strijd met de eerlijke adviezen der deskundigen, bij de Regeering te Batavia zeer gunstig omtrent het mijnwerk rapporteerde en haar heeft weten over te halen de onderneming voort te zetten, hetgeen dan ook met groot verlies aan menschenlevens en geld is geschied, zonder dat het resultaat, ook maar in de verte,, aan de lichtzinnig opgewekte verwachtingen heeft beantwoord. (Dr. S. Müller „Bijdragen tot de kennis van Sumatra," Leiden 1846).
Behoudens een enkele opmerking in de „Verhandelinge over de Lepra" zijn, voor zoover mij bekend, in geen der werken van ten Rhijne zijne bevindingen ter Sumatra's Westkust te boek gesteld, welke omstandigheid het te loor gaan van zijne hiervoren genoemde aanteekeningen des te meer doet betreuren, vooral daar de Westkust, en speciaal de mijnen te Silida, in dien tijd en nog lang daarna berucht waren door de daar heerschende kwaadaardige koortsen, waaraan tal van menschen ten slachtoffer zijn gevallen. Zeer lezenswaard in dit opzicht is de reisbeschrijving van den Saksischen bergwerker Elias Hesse, in 1694 door de Vries in 't Hollandsch vertaald, in welk onopgesmukt reisverhaal men treffende bijzonderheden omtrent het Silida'sche drama kan vinden.
Niet lang na ten Rhijne's terugkomst te Batavia, nl. bij Resolutie van 14 Maart 1681, werd „Docter Willem ten Rhijne op sijn nader versoeck, volgens 't aanschrijven der Heeren Meesters, bij provisie gestelt in de Raat van Justitie tot nader bevindinge van sijn persoon".
De bewoordingen, waarin dit besluit is vervat, doen veronderstellen dat de toenmalige Regeering min of meer met tegenzin tot deze aanstelling overging, en alleen zwichtte voor den aandrang van „Heeren Meesters" uit Holland. Gelukkig had ten Rhijne in het vaderland goede