was geen sprake; bovendien geschiedde de opname in het gesticht ingevolge het Edict van 20 Mei 1667, waarbij was bepaald dat de door Lepra aangetasten zich zelf moesten „aengeven ende bekent maeken."
Deze regeling gaf, zooals te verwachten, zeer onbevredigende resultaten: de verpleging en isoleering der lijders in het „Lasarushuijs" was gebrekkig, en vele leprozen onttrokken zich aan de aangifte, terwijl daarentegen weer menschen naar het gesticht werden gezonden, die niet aan Lepra lijdende waren. Als gevolg van een en ander bleef de ziekte te Batavia hand over hand toenemen.
Van daar dat, op advies van schepenen, door de Regeering den 12 Mei 1679 werd besloten tot den bouw van een flink leprozenhuis op het eiland Purmerend, waarbij werd gezorgd daarin ook „luijden van fatsoen" te kunnen verplegen, terwijl de „Opziender" zou worden vervangen door een Binnenregent, meestal een opperchirurgijn, die een of meer chirurgijns onder zich had, welke geneeskundigen hunne woningen bij de leproserie hadden. Toen het leprozenhuis op Purmerend gereed was, verscheen de Resolutie van 19 Augustus 1681, waarbij 3 doctoren en 2 chirurgijns werden aangesteld tot onderzoek der van lepra verdachten, die bij ziekbevmding slechts te kiezen hadden: öf in de leproserie te worden opgenomen, öf zich buiten de stad metterwoon te vestigen en zich te onthouden van den omgang met gezonde-menschen.
Uit deze maatregelen bemerkt men dat de Indische Regeering, althans wat de bestrijding der Lepra betrof, partij heeft weten te trekken van ten Rhijne's kennis en adviezen, want in het verdere gedeelte van dit opstel zal uit verschillende feiten nog nader blijken, dat ten Rhijne, ondanks alle tegenwerking, zich op leprologisch gebied te Batavia een gezaghebbende stem heeft weten te veroveren.
Van 28 Juli 1677 tot 22 September 1679 was ten Rhijne Buitenregent van het leprozenhuis, en tevens heeft hij in