Te verklaren is het derhalve, dat het Indische Bestuur niet de minste haast maakte de positie van ten Rhijne te Batavia te regelen, en waarschijnlijk werd de vacature van Buitenregent van het Leprozenhuis (wegens het vertrek van Dr. Louys de Keijser naar China) met graagte aangegrepen om ten Rhijne een werkkring op te dragen, welke slechts door weinigen werd geambieerd, en waarin hij voor Cleijer en consorten absoluut niet,,lastig" kon zijn.
Het strekt ten Rmjne tot eer, dat hij onder deze voor hem ontmoedigende omstandigheden en te midden eener intrigeerende, naar geld jagende omgeving, terstond na zijne benoeming tot Buitenregent van het Leprozenhuis (28 Juli 1677) met ijver aan het werk is getogen, niet alleen om de Lepra zooals zij zich te Batavia voordeed grondig te bestudeeren, maar tevens geheel belangeloos zijn beste krachten in te spannen om ten nutte van de ongelukkige lijders en tot bescherming der gemeenschap met vrucht
werkzaam te zijn.
Toen ten Rhijne als Buitenregent van de leproserie te Batavia optrad, was deze inrichting sedert 1667 in gebruik; zij was gelegen bezijden den weg van Angké, de gebouwen waren grootendeels van tijdelijk materiaal opgetrokken, en de verzorging der leprozen was nog hoogst primitief. De lijders werden nl. in de inrichting als „proveniers" gevoed, gekleed en gehuisvest, en stonden onder toezicht van een „opziender", die „alles in goede ordre" moest houden. Het opzicht over het huis was toevertrouwd aan twee buitenregenten, en wel „een Compies dienaar en een vrij burger", jaarlijks te kiezen op voordracht van schepenen, welke buitenregenten om de 14 dagen „ofte anders, als't de saecke vereijscht", het huis zouden bezoeken om toe te zien, dat geen onregelmatigheden voorkwamen en, indien noodig, daartegen maatregelen te treffen (Ned-lnd. Plakaatboek, Mr. J. A. v. d. Chijs, 2de deel, bldz. 430).
Van eene geregelde geneeskundige behandeling der lijders