van Batavia aan, 0111 aldaar den 19 December 1686 „in qualiteit van Japanscli banneling" (de Haan) terug te keeren. Tijdens Cleijer's tweede verblijf in Japan nl. werd door de Japansche autoriteiten liet bedrijven van smokkelarij op Decima ontdekt, voor welk misdrijf verscheidene Japanners (met huil kinderen) werden onthoofd, en meerdere Compagnie's dienaren, waaronder het opperhoofd Cleijer, voor eeuwig uit Japan werden gebannen.
Hoewel dus de Indische Regeering steeds „in (zijne) conduicten een volkomen genougen" had genomen, dachten de Japansche autoriteiten er blijkbaar anders over, maar volgens een sarcastische opmerking van den Gouv. Gen. Camphuijs ging „het doen van die natie boven^ ons begrijp, toonende dat se hun eijgen staatsmaximen prefereren boven het geit en particulier intrest" (de Haan).
Heeren Bewindhebbers deden, zoowel na het eerste verblijf van Cleijer in Japan, als na het tweede, de opdracht aan het Bestuur in Indië om een gestreng onderzoek in zake Cleijer's handelingen als opperhoofd te Decima in te stellen, maar deze opdrachten hadden niet het minste practische gevolg, daar de machthebbenden zelve te Batavia, om zeer persoonlijke redenen, in geen geval een onpartijdig onderzoek naar den particulieren handel in Japan (want daar ging het om) wenschten.
Cleijer behoefde zich deze bisbilles dus niet erg aan te trekken, schrijft de Haan, „en dat hij een geachte positie bleef innemen, ziet men hieruit, dat hij bij voortduring zijn zetel behield in den Raad van Justitie, totdat hij zelf den 9 November 1696 ontslag uit dat college verzocht op grond van zijn hoogen leeftijd en de toenemende gebreken van den ouden dag".
Bij de Haan kan men de bewijzen vinden, dat Cleijer op zeer goeden voet' stond met Cornelis Speelman, sedert 1667 Raad van Indië, later Directeur Generaal, en ten slotte Gouv. Gen. van Nederl. Indië, als hoedanig hij den 11