Ter toelichting diene, dat Paulus Meijsner de zwager was van Cleijer.

Den 23 Juni 1682, vijf dagen vóór liet vertrek van Cleijer naar Japan, kwam bij de Regeering liet rapport binnen van de opgenomen „kruijden, enz" bij de overgave van den Medicinalen Winkel van CLEijERaan Strijckersbergen, waarbij bleek, dat „de Ed. Compie " aan vriend Cleijer het zeer aanzienlijke bedrag van ruim 112000 gulden schuldig bleef bij de terugname. Den volgenden dag hielden de Heeren „nadere deliberatiën omtrent dit transport," maar het einde was, dat besloten werd het bedrag aan Cleijer uit te betalen, daar hij er ingevolge het contract van 1676 recht op had. In dat fameuse contract toch was slordigweg bepaald, dat de Compagnie bij 't eindigen van 't contract de medicamenten en instrumenten „tot voorzegde taxatie," dus met 50% winst voor Cleijer, zou terugnemen.

In alle geval behoefden Gouv. Gen. en Raden zich thans niet meer bezorgd te maken, dat hun gunsteling misschien niet zou „kunnen bestaan"!

Dit kapitaal kwam Cleijer bovendien niet te onpas, want volgens Dr. KaMPFER moest een Opperhoofd voor Japan, behalve een flink kapitaal (met het oog op den particulieren- of „morshandel"), ook het talent bezitten om „waardige erkentenisseti aan zijn weldoenders" te Batavia aan te bieden (de Haan); men mag veilig aannemen, dat Cleijer in dat opzicht stellig van huis uit een talentvol man zal zijn geweest.

Ik heb het contract van 3 November 1676, dat door de Haan niet nader is besproken, hier in extenso behandeld, omdat het in de eerste plaats duidelijk doet zien hoezeer Cleijer in de gunst stond bij de machthebbenden te Batavia, en het ons in de tweede plaats een goeden kijk geeft op het gedoe en het moreel van Cleijer en zijn „weldoenders."

Het zou ons bestek te buiten gaan de loopbaan van. Cleijer in bizonderheden te volgen; daarvoor zij verwezen