in Indië, „Doctor van het Casteel" en „Hoofd van den Medicinalen Winckel," dus ongeveer wat wij tegenwoordig „Chef over den geneeskundigen dienst" zouden noemen. Op Cleijer komen wij hierna nog terug.
Gereedelijk mag worden aangenomen dat, behalve door Joannes Terbeeck, ook door Willem ten Rhijne, zoowel vóór als na zijn reis naar Japan, publieke lessen in de „anatomie-kamer bij de nieuwe poort" zijn gegeven, want niet alleen zegt ons de reeds genoemde Resolutie dat hij als anatoom te Batavia is werkzaam geweest, maar in het werk van Jacobus Breijnius „Exoticarum Plantarum Centuria prima" (Dantzig, 1678), waarin de „Excerpta ex Observationibus Japonicis," nl. ten Rhijne's beschrijving der lapansche thee, en verder zijne beschrijving van verschillende Kaapsche planten zijn opgenomen, wordt hij „Me-dicinae et Anatomiae Professor in Batavia" genoemd.
Omtrent de reis van ten Rhijne naar Japan heb ik in het archief te Batavia niets gevonden, maar hij moet den 20 Juni 1674 van daar, met het nieuwe opperhoofd voor de factorij te Decima, Martinus Caesar, zijne bestemming hebben gevolgd, want nog in hetzelfde jaar zond hij van uit Japan aan den reeds genoemden plantkundige Jacobus Breijnius of Jacob Breijn te Dantzig, een tak en vruchten van den Japanschen campherboom, later gevolgd door een korte beschrijving van deze plant, welke in het werk van Breijn werd opgenomen en waardoor ten Rhijne de eerste was, die het geleerde Europa met de eigenschappen dier plant bekend maakte.
Ten Rhijne is vermoedelijk twee jaar in Japan verbleven, en zal hij dus tweemaal de jaarlijksche reis van het opperhoofd der factorij te Decima naar het Keizerlijke Hof te Jedo, in zijn qualiteit van geneesheer, hebben medegemaakt, nl. in 1675 met Martinus Caesar, en in 1676 met diens opvolger, den lateren Qouv. Gen. Joannes Camphuijs. Engelbert Kaempfer, die als geneesheer bij cj§ Nederl.