aangenomen, dat hij zijn eerste wetenschappelijke opleiding zal hebben genoten aan de „Illustre school" te Deventer, welke in 1630 was opgericht. Te Franeker, waar de Hoogeschool sedert 1585 bestond, maakte hij een „Pesttijd" door, en wanneer wij nu weten, dat van af den herfst van 1664 tot dien van het iaar 1666 bijna geheel Nederland en speciaal de Noordelijke provinciën door de pest geteisterd werden, en deze epidemie de laatste in ons land was van deze ziekte, dan moet ten Rhijne tusschen de jaren 1664 en 1666 student aan de Hoogeschool te Franeker zijn geweest. Aldaar zal hij de lessen hebben gevolgd van den bekwamen Philippus Matthaeus (den oudere), Hoogleeraar in de genees- en kruidkunde, en van diens kundigen ambtgenoot in de genees- en ontleedkunde Joachim Frencelius.

In 1668 studeerde ten Rhijne te Leiden, want in het Album Studiosorum der Leidsche Hoogeschool vinden wij d. d. 3 Maart 1668 als medisch student ingeschreven: „Wilhelmus ten Rhijne, Daventriensis, (aet.) 21". De medische faculteit aldaar was toen samengesteld uit de Hoogleeraren: Franciscus de le Boë Sylvius, een klinikus van Europeesche vermaardheid, de anatoom Johannes Hornius, en de genees- en kruidkundige Florentius Schuijl, terwijl de latere Hoogleeraar Lucas Schacht, als Lector, in het academisch ziekenhuis praktische lessen gaf. Ten Rhijne zelf noemt in zijn „Verhandelinge" Sylvius zijn „ouden Patroon en toont zich in zijn werken een aanhanger van de door Sylvius gegrondveste Chemiatrische school, eene op scheikundige grondstellingen gebaseerde humoraalpathologie (').

(L) Aan de groote verdiensten van Sylvius herinnerde nog niet lang geleden Dr. C. E. Daniels bij de bespreking der Duitsche vertaling van Sylvius' verhandeling „de Phthisi". Sylvius toch was de eerste, bij wien men eene beschrijving der tuberkels en hunne beteekenis voor vele vormen van Phthisis vindt. (Weekblad v/h Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde, 1908, le deel, bldz 1763).