H. Bruning. Helminthiasistherapie in de tropen (Arch. f. Sch. u. Tr. Hyg. Bd 14, 1910, Blz. 733).
Schr. beveelt sterk aan het oleum chenopodii anthelmintici, dat veel beter en zekerder zou werken dan santonine. Het drijft speciaal ascariden af; tegen oxyuris en trichocephalus is het weinig werkzaam; of het tegen ankylostomum bruikbaar is, is nog niet bekend. Wijze van toediening: bij volwassenen: Rp. ol. chenopodii anthelmintici gtt. XVI, mentholi 0.2 m. d. t. d. No. VI ad caps. gelat. S. op twee achtereenvolgende dagen 3xd. 1 capsule (om de twee uur) in warme koffie; telkens twee uur na de laatste capsule 35 gram ol. ricini.
Voor kinderen 10—20 droppels al naar den leeftijd (in suikerwater. Schr. geeft om 7 uur brood en melk, dan om 8 en 9 uur een dosis medicament, om 11 uur een laxans. Is er om 4 uur nog geen defaecatie, dan herhaling van het laxans. Het smaakt slecht.
V. Brochard. l'Eosinophilie dans la filariose et l'éléphantiasis. (Bulletin de la société de pathologie exotique, T. 3, 1910, p. 609).
Onderzoek van 1°. 7 gevallen van filariose, 2°. 8 van elepliantiasis met, en 3°. 8 dito zonder filariae op de Walliseilanden (Polynesië).
Sub 1° 10.6 — 30.3, gemiddeld 18.7% eosinophilen. „ 2° 7.2-21.4 , 14.5°/0 „ 3° 6 -22.8 „ 13 %
De eosinophilie is onafhankelijk van het aantal filarialarven in de circulatie, van den duur en de hevigheid der huidverschijnselen.
Eosinophilie zonder andere oorzaak wijst op filariose. Dikwijls is echter herhaald onderzoek noodig om de para-; sieten te vinden.