A. Castellani. The growth of the fungus of tinea imbricata (endodermophyton concenlricum) on artificial media. (Jourtl. of trop.

med. and hyg. 1910 p. 370).

Castellani is er na vele vruchtelooze pogingen in geslaagd, uit schubben van tinea imbricata een schimmel te kweeken, dien hij voor de oorzaak der ziekte houdt. Het is hem namelijk gelukt, door inenting van reincultuur bij een mensch na een incubatie van 15 dagen te constateeren: „three small patches of tinea imbricata at the three spots at „which he had been inoculated". In de schubben was „the „fungus most abundant". Een nadere beschrijving der opgewekte huidziekte en afbeeldingen daarvan ontbreken.

Van de vier stammen, die hij van verschillende gevallen gekregen heeft, waren er twee geheel identisch: de twee andere vertoonden kleine verschillen.

Wanneer men de kenmerken van de door Castellani gekweekte schimmel vergelijkt met die van Nieuwenhuis (Gen. tijdschr. v. N. I. deel 38 blz. 405) dan blijken die twee belangrijk te verschillen. Voor nadere bijzonderheden moet ik naar het origineel verwijzen.

Breaudat et Denier. Du son de paddy dans le

traitement préventif et curatif du beri-

beri. (Bullet. de la soc. de path.

exot. T. 3. 1910, p. 624.

Proeven met dëdëk bij een beri-beri-epidemie. Resultaten: dëdëk, zelfs in groote dosen, geeft geen digestiestoornis. Preventief in doses van 40 gram per dag, werkt het zeer duidelijk. Curatief was de werking der dëdëk in doses van 40 gram en meer, gecombineerd met normale voeding der inlanders, niet beter dan behandeling volgens de bekende methoden, gecombineerd met europeesche voeding.