te maken. Bij de syphilis is dat echter niet het geval. Daarbij bevinden de parasieten zich slechts bij uitzondering en dan nog maar gedeeltelijk in het bloed, maar zijn juist de weefsels de zetel van het virus. Het spirochaetendoodend middel moet door het bloed naar die weefsels gebracht worden om op die parasieten in te kunnen werken, doch hierbij doet zich eene groote moeilijkheid voor. In het luetische weefsel treedt zeer spoedig een endarteriitis obliterans op, die tot verstopping dér bloedvaten leidt, waardoor de in het bloed aanwezige stoffen niet in dat weefsel binnen kunnen dringen. Spuit men nu in eens eene groote hoeveelheid van een werkzame stof in het bloed in, dan zal daardoor wel een groot gedeelte der parasieten worden gedood, doch vele der in de weefsels aanwezige zullen daardoor niet bereikt worden, te meer, omdat de in het bloed ingespoten stof het lichaam weer zeer snel verlaat. Na een intraveneuse injectie van arsenobenzol vindt men na drie dagen geen As. meer in de urine en kan men dus aannemen, dat al het As. uit het lichaam verdwenen is. Spuit men daarentegen het middel subcutaan of intramusculair in, dan vormt zich daar een depot, van waaruit wel in de eerste dagen ook een groot gedeelte in het bloed geraakt en uitgescheiden wordt, doch daarna heeft een langzame resorptie plaats, zoodat daarbij nog 10 tot 30 dagen na de injectie As. in de urine aangetroffen wordt. Het spreekt wel van zelf, dat daardoor dus de gelegenheid gegeven is, dat de spirochaeten, die aan de eerste inwerking van het middel ontsnapt zijn, later nog daaraan ten offer vallen, te meer, omdat door het verdwijnen van een groot deel der spirochaeten de mogelijkheid geschapen is, dat het daarvan gedeeltelijk bevrijde weefsel doorgankelijker geworden is voor den bloedtoevoer. Geheel in overeenstemming hiermede is een waarneming van Hata, wien het gelukte, kippen doorintramusculaire injectie van arsenobenzol immuun te maken tegen infectie met spirillose. Bij intramus-
6