literatuur heeft gevonden. Hij zou gaarne opdracht krijgen, om nadere proeven te nemen en vraagt zich af, of het niet aangewezen is, kettingjongens hiervoor aan te wijzen; hij zal dan eigen ervaring hebben, kan dan eventueel de ongevaarlijkheid aantoonen en beschikt dan over een basis, waarop hij verder kan gaan.

De Heer Kiewiet de Jonge is het hiermede niet eens; men doet op zoo'n wijze wantrouwen ontstaan; eerst werd er gezegd: het is onschadelijk! Waarom dan nu de proeven zelf overdoen; de zaak is uitgemaakt.

De voorzitter stelt voor het onderwerp aan de aandacht van den chef over den Geneeskundigen Dienst aan te bevelen, waarmede de vergadering zich vereenigt.

De Heer Grijns meent, dat elk collega het vaccin bij de patienten, die er om vragen, kan inspuiten; de Directeur van het Laboratorium geeft ieder, die er om vraagt, tuberculine; zoo zou de Heer Nijland ook kunnen doen met het choleravaccin.

Gewone vergadering op 18 Augustus 1910 des avonds ten 9 ure in de leeraarskamer der S.t.o.v.i.a.

Alsnu krijgt de Heer Nijland het woord, tot het doen van eenige mededeelingen over vaccinatie met choleravaccin, als vervolg op zijn voordacht in de vorige vergadering. Zeer in het kort komt het hierop neer, dat de Heer Nijland zich zelf, 3 collega's en den hoofdmantri van het Instituut Pasteur met vaccin inspoot; na de inspuiting de bactericide werking van het bloedserum tegenover cholerabacillen verhoogd vond; dat tot heden zich 471 personen lieten inenten, waaronder 136 Inlanders, allen vrijwillig; dat kinderen tot 8 jaar de helft, kinderen tot 15 jaar 3/4 van de dosis van een volwassene krijgen ingespoten onder de huid van den rug bij de linker scapulapunt, dat de reactieverschijnselen niet belangrijk zijn en niemand behoeven te weerhouden, zich te laten inenten.