De Heer Noordhoek Hegt: Wij zeggen ook niet, dat de cholera-vaccinatie zoo goed is, maar we willen alleen de gelegenheid tot enting zien opengesteld.
De Heer de Haan vindt ook wenschelijk, dat de gelegenheid worde opengesteld voor hen, die dit wenschen.
De Heer Monnikendam meent, dat het voorstel datgene brengt, wat hij wil vermijden; we mogen ons niet in massa over zoo'n wetenschappelijke zaak uitspreken.
De Heer Ouwehand zegt, dat de Regeering handenvol geld uitgeeft, door Kilo'sgewijze cholera-essence te verstrekken; als ons wordt gevraagd, waar wij het op houden, op dit geneesmiddel of op de enting, dan zal onze uitspraak vóór de enting zijn.
De Heer Kiewiet de Jonge meent, dat wij niet alle competent zijn, in deze materia een oordeel te vellen. De civiel geneeskundige dienst kan met den militair geneeskundigen dienst in overleg treden, om de zaak bij de Regeering aanhangig te maken; dan echter is de Heer Monnikendam nog niet op de hoogte en hij moet zich dus toch laten voorlichten. De weg is derhalve deze, dat de chef over den geneeskundigen dienst advies vraagt aan den Directeur van het geneeskundig laboratorium; dat is korter; hoe er dan geantwoord moet worden op de vraag, waarom die voorstellen niet vroeger gedaan werden, moeten de heeren zelf weten.
De Heer Noordhoek Hegt wil gaarne zijn voorstel intrekken, als de door den Heer Kiewiet de Jonge aangegeven weg mogelijk is.
De Heer Bijker deelt mede, dat indertijd advies werd verstrekt aan de Regeering, waarin werd bericht, dat de resultaten der cholera-enting niet zoodanig waren, dat men deze hier wilde toepassen en dat verder de uitzending van het vaccin niet noodig geoordeeld werd, omdat we dat hier zelf zouden kunnen maken.
De Heer Nijland zegt, gegeven te hebben, wat hij inde