De Heer Ouwehand merkt op, dat ook in het aantal eosinophile cellen een periodiciteit bestaat; gedurende de nachturen zijn deze vermeerderd; dit werd onlangs in het Journal of tropical medicine bericht.

Nadat de Heer Salm de verschillende vragen en opmerkingen, voor zooveel mogelijk, heeft beantwoord, o.a. dat de Djambier kaliwater drinkt en geen putwater, zegt de Voorzitter hem dank voor de gegeven moeite, en geeft het woord aan den Heer Monnikendam, die ervaring vraagt van de Wassermann'sche reactie bij malaria. Hierop antwoordt de Heer de Haan, dat hij geen ervaring hierover heeft. De reactie is zeer tijdroovend. Positieve Wassermann vond hij procentsgewijs veel bij lepra; daar echter ook veel syphilis voorkomt, is niet met zekerheid te zeggen, wat op rekening van de lues en wat op die van de lepra moet worden gesteld.

De Heer de Haan deelt verder mede, dat de Heer Sijpkens Brouwers eenigen tijd geleden op het geneeskundig Laboratorium bracht een flesclije, waarin zich bevond de ontlasting van een jonge dame, die leed aan colitis; die ontlasting zat vol met vliegenlarven, hetgeen in zoo groote hoeveelheid weinig voorkomt. Een thymolkuur had succes. De larven waren levend; van welke soort is niet bekend. Naar aanleiding hiervan, zegt de Heer Knoch als toevallige vondst bij ontlasting, die om andere redenen ter onderzoek was gekomen, kleine bruine vliegen te hebben waargenomen, die hij nooit te voren had gezien; larven waren er niet bij. De Heer de Haan vermoedt, dat die vliegen eerst na de depositie bij de ontlasting waren gekomen; het is toch onwaarschijnlijk, dat alle larven op hetzelfde tijdstip uitgekomen waren.

Gewone vergadering op 16 Juni 1910 des avonds ten 9 ure in de leeraarskamer der S.t.o.v.i.a.

Alsnu krijgt de Heer Sitsen het woord ter demonstratie van eenige microscopische praeparaten, die hij nog in zijn verzameling vond en die hij laat zien naar aanleiding van