De Heer Ouwehand heeft eenige praeparaten te demonstreeren:
1° cholestearine-krisfallen.
2° levende en gekleurde filaria sanguinis hominis, afkomstig van een patiënt, geboren Bataviaan. Sedert 1 jaar: een groot scrotum, dat spreker voor een hydrocele in het stadsverband opereerde. Het daarbij te voorschijn gekomen vocht was sterk troebel (gelijk spreker laat zien), bezinkt voor een deel, doch helder wordt de vloeistof niet. Toevoeging van aether doet de troebeling verdwijnen, hetgeen de gedachte deed rijzen, dat vet de oorzaak was. Dit bleek inderdaad het geval te zijn; ecliter, niet elke troebeling in hydrocele-vocht, die met aether verdwijnt, wordt door vet veroorzaakt, hetgeen spreker aan een ander hydrocele-vocht demonstreert, waar evenzoo de troebeling door aethertoevoeging verdwijnt. Microscopisch blijken echter niets anders dan cholestearine-kristallen aanwezig te zijn. Hoewel lymphscrotum, elephantiasis, ontbrak, de urine normaal was, werd toch op filaria onderzocht; het onderzoek van den dokter djawa was negatief. Later onderzocht ook Dr. Grijns het bloed; deze vond wel filaria, zoodat deze kunnen worden vertoond. Dat de dokter djawa geen succes had, lag daaraan, dat het praeparaat te dun was. Filaria komt wel is waar hier voor, doch is toch zeldzaam. Spreker is nu 2'/2 jaar aan het stadsverband werkzaam, en zag in dien tijd een geval of 5 van elephantiasis; bovendien eenmaal een chylothorax. Hij onderzocht samen met den Heer Kiewiet de Jonge 100 dwangarbeiders; geen enkel bloedpraeparaat was positief.
Gewone vergadering op 28 April 1910 des avonds ten 9 ure in de leeraarskamer der S. t. o. v. i. a.
De Heer van den Vrijhoef laat een praeparaat zien, bestaande uit een vergroote baarmoeder, en een tumor, waarin verscheidene cysten; de beide ovaria, waaraan links de verdikte tuba, werden mede geëxtirpeerd.