Heel antwoordt, dat niets anders is gedaan dan aan de armen getrokken.
Vervolgens doet de Heer Borger een uitvoerige mededeeling over de methode van Burri om spirochaeten te kunnen waarnemen, welke mededeeling in zijn geheel in het tijdschrift verschijnen zal.
De Heer de Meijier vraagt of de methode ook nog bruikbaar is voor praeparaten, die al uitgestreken zijn; het zou toch kunnen gebeuren, dat men op het moment, dat het praeparaat gemaakt wordt, geen inkt ter beschikking heeft. Hierop zegt de Heer Borger, dit niet te weten; hij heeft het niet geprobeerd.
De Heer Sitsen stelt de vraag: welken invloed heeft de inkt op bloed? Bloedplaatjes zijn vooruit gevormde elementen; als dus met deze methode zooveel meer bloedplaatjes te zien zijn, kan worden vermoed, dat de inkt hun aantal zou hebben vermeerderd.
De Heer Borger antwoordt, dat deze vraag zich te ver uitstrekt, om zoo te kunnen beantwoorden. Hij kan alleen zeggen, dat de witte en roode bloedlichaampjes er behoorlijk uitzien; ze vertoonen b.v. geen vacuolen. Dat de inkt het bloed zou hebben veranderd, ligt dus niet voor de,hand.
De Heer Noordhoek Hegt merkt op, dat wanneer men de uitvloeiende bloeddruppel opvangt in osmiumzuur, de gevormde elementen onmiddellijk worden gefixeerd. Dekhuyzen en Deetjen vingen bloed op in agar agar, waarin het bleef leven, en waardoor amoeboïde bewegingen der bloedplaatjes kon worden aangetoond. Wellicht zijn hierdoor de bloedplaatjes inoeielijk in praeparaten te zien.
De Heer Sitsen, erkent bloedplaatjes te hebben gezien in een vlerk; echter waren daaraan laesies gemaakt; evenzoo is dit het geval, wanneer men bloed aan de huid ontneemt. Zijn nu die laesies niet voldoende om de bloedplaatjes te voorschijn te roepen?
Vervolgens demonstreert de Heer de Meijier een malaria