de poliklinische patienten der S. t. o. v. i. a. wel een enkele maal een geval heeft aangetroffen; veel komt deze ziekte hier echter niet voor.

De Heer Noordhoek Heqt merkt op, dat het infectieus blijven van de ruggemergemulsie na filtratie niet bewijst, dat de micro-organismen zoo klein zouden zijn; hij wijst op de analogie met rabies, waarbij het filtraat dezelfde eigenschap toekomt en men nu toch algemeen in de lichaampjes van Negri het ziektemakende agens ziet.

Volgt de Heer van Heel met een mededeeling, die hij kort geleden las over een nieuwe behandelingswijze van croupeuse pneumonie met subcutane injecties van 20% campherolie, elke 12 uur 12 cc; daardoor zou de krisis uitblijven, het ziekteverloop milder en bekort worden; hij vraagt of anderen hierover ervaring hebben.

De Heer Utermöhlen bericht over een geval van fibrineuse rhinitis, dat hij behandelde met pyocyanase; het resultaat was verrassend gunstig. Nadeelen zijn 1° dat het duur is en 2° dat het hoogst onaangenaam riekt.

De Heer Koolemans Beynen deelt mede, dat hij eenigen tijd geleden geroepen werd bij een kind, dat bij het eten zich had verslikt; reeds op afstand was een luid stenosegeruisch hoorbaar; de laryngoloog kon niets in larynx of trachea ontdekken; op grond van stilstand bij de ademhaling en afwezigheid van elk ademhalingsgeruisch in het bovenste deel der linker long werd de diagnose gesteld op een corpus alienum in de bovenste linker bronchus. Spoedig ontwikkelde zich een pneumonie, eerst van de bovenkwab, daarna van de onderkwab, die na 17 dagen lytisch geëindigd was. De linker long bleef tympanitisch, het ademhalingsgeruisch zwak; patientje hield volkomen anorexie en bleef hoesten.

Na ongeveer 14 dagen kwam er weer een pneumonie links, die een dag of tien geduurd had, toen na een zeer heftige hoestbui het hoesten plotseling ophield, en patientje