andere, dat om hem heen gebeurde. Het grasmes bleef hij in zijn hand houden. Hij sprak geen woord, zag er bleek uit, zijn oogen stonden wijd open en toen hij bij den schout gebracht werd, viel hij flauw op den grond neer met gesloten oogen en koud aanvoelend lichaam; trekkingen of schuim op zijn mond had hij niet.
Op al de hem te voren gestelde vragen, had hij geen antwoord gegeven.
Gedurende de eerste dagen van zijn opsluiting in de gevangenis zou hij koortsaanvallen hebben gehad, welke blijkens de verklaring van den behandelend geneesheer met chinine werden bestreden. De psychose keerde na toediening der kinine niet weer terug.
Uit de later op aanvrage toegezonden inlichtingen bleek, dat Sentot noch den Heer W. (de vader van het vermoorde kind) noch diens familie of een der bedienden kende. Ook bleek, dat hij vroeger nooit aan stuipen of epilepsie dan wel aan bedwateren geleden had. Evenmin stond hij bekend als overdreven godsdienstig.
Bij zijn binnenkomst is het krankzinnigengesticht alhier zag hij er zwak en anaemisch uit, doch vertoonde overigens aan borst- en buikorganen geen afwijkingen. Als degeneratieteekens werden bij hem gevonden: aangegroeide oorlellen, onregelmatigheid in den stand der tanden en een plat achterhoofd.
Wat zijn psychischen toestand betreft, was hij gedurende zijn verblijf in het gesticht alhier steeds rustig, gewillig, handelbaar en goed georiënteerd. De antwoorden waren in de eerste dagen niet altijd even juist, wat toegeschreven kan worden aan de vreemde omgeving, waarin hij verkeerde. Van het misdrijf, waarvan hij was beschuldigd, gaf hij steeds op, niet te weten. Wel herinnerde hij zich nog, dat hij te Tjilatjap koorts had gehad en in de gevangenis aldaar was opgesloten geweest, niet echter hoe en waarom hij er was heen gebracht. Ook het feit, dat hij tijdens een koorts-