nog een ca. 10 c.M. lang stuk subperiostaal gereseceerd worden, een stuk van de scapulaende „schwielig" verdikte pleura costalis ter hoogte van deze ribben van de middelste scapulairlijn tot de middelste axillairlijn verwijderd worden. De lap blijkt groot genoeg, om het achterste deel der holte volkomen te dekken. De „schwielig" verdikte pleura pulmonalis wordt met den scherpen lepel afgekrabd, de lap tegen den achterwand der holte aangelegd en zoo met jodoformgaastampons gefixeerd, dat hij ook de bovenste ruimte van den koepel der empyeemholte bedekt.

De wond der weeke deelen aan den zijdelingschen thoraxwand wordt met matrasnaad gehecht, waardoor het gelukt het defect geheel te dekken. De resectie van den thoraxwand in het voorste deel der holte en de bedekking door een lap wordt tot een derden ingreep uitgesteld.

Aangezien tot de bedekking van het voorste deel der empyeemholte ook een groote lap der weeke deelen noodig is, verloopt er tusschen den tweeden en derden ingreep eene grootere tijdruimte. De lap der weeke deelen moet ook van den zijdelingschen thoraxwand gevormd worden en daarom moet de volkomen genezing der bij de tweede operatie gevormde wond der weeke deelen worden afgewacht. Deze is door de vorming van een absces in het subcutane weefsel verlaat.

Daarom volgde de derde operatie pas den 7—V—1910; de snede begint, zooals in de tweede schets is aangegeven, in de mamillairlijn bij de zesde rib, verloopt in de voorste axillairlijn tot de tiende rib en in de achterste axillairlijn terug naar de empyeemholte. Om het voorste deel der empyeemholte goed te kunnen bedekken, moet nog op de plaats van dezen lap een ca. 10 c.M. lang stuk van de Ve, Vle, Vlle, VlIIe, rib subperiostaal gereseceerd worden, bovendien exstirpatie van de „schwielig" verdikte pleura costalis tot aan de voorste axillairlijn, afkrabben van de „schwielig" verdikte pleura pulmonalis.