de in de diepte slechts met lappen der weeke deelen bedekte long.
Het resultaat der operatie was uitstekend; de koorts, welke reeds gedurende negen maanden zeer onregelmatig verloopend bestaan had —de grens van een gemiddelden tijd van genezing eener thoracotomie was dus reeds overschreden—hield op; de algemeene toestand werd beter; de hartactie werd krachtiger en regelmatiger, de patiënt, die maanden lang bedlegerig geweest was, kon weder loopen en spoedig met lichte gymnastische oefeningen beginnen na de laatste acte der thoracoplastiek. De difformiteit der wervelkolom, welke reeds was ontstaan, verdween. Alleen is eene storing in de functie van het linker schoudergewricht achtergebleven, bewegingen van den arm op zij en naar-voren zijn slechts mogelijk tot de horizontale; de niusctilus serratus anterior functioneert niet meer.
Het zou door geen andere operatiemethode mogelijk geweest zijn bij de ligging der empyeemholte, die onder alle omstandigheden resectie van een deel der scapula eischte, deze functiestoornis te voorkomen.
De gecollabeerde long heeft zich niet uitgezet, alleen zijn het longgeluid en het ademgeruisch in het gebied van den gereseceerden thoraxwand duidelijker dan boven en beneden. Bij Röntgendoorlichting na de operatie bleek aan de geheele linkerzijde luchthoudende, functioneerende long te zijn; het diaphragma staat links lager en gaat bij adembewegingen in geringere mate mede.
De vraag, of een verouderd empyeem geopereerd moet worden, kan wel bijna algemeen positief beantwoord worden; spontane genezing is na maanden of zelfs jaren lang bestaande fistels bij jonge individuen met buigzame, beweeglijke ribben mogelijk. Maar het is de vraag, of dit resultaat, dat door litteekenschrompeling ongetwijfeld tot aanzienlijke difformiteit van borst en wervelkolom aanleiding geeft, en het dragen van orthopaedische apparaten