de door thoracoplastiek gevormde lap niet van den beginne af aan de pleura pulmonalis aanleggen, dan is volgens Karewski een goed resultaat uitgesloten. In het nader te beschrijven geval was het mogelijk, door eene operatiemethode, welke in nauw verband staat met de thoracoplastiek volgens Helferich, aan de twee indicaties te voldoen n.1. Ie resectie van den, de empyeemholte bedekkenden, beenigen, „schwieligen" thoraxwand, 2e vlugge afsluiting der geheele empyeemholte middels plastiek door vorming van groote lappen, welke van voren en achteren in de holte omgeklapt werden. De lappen der weeke deelen werden met hun basis voor en achter van den benedenzijwand der thorax groot genoeg gemaakt, om de plastische bekleeding der holte te bereiken, waardoor eerie verdere bedekking door lapplastiek onnoodig bleek en de volkomen bedekking van de bovenste ruimte van den koepel der empyeemholte mogelijk was. De grootte der lappen is afhankelijk van de diepte der holte en van de retractie der long. Uit de twee bijgaande schetsen is de vorming der lappen te zien. De fixatie der beide lappen aan den wand der empyeemholte was eenvoudig; nadat de „schwielig" verdikte pleura pulmonalis van te voren afgekrabd was, werden de lappen tegen den wand der holte aangelegd en door jodoformgaastampons gefixeerd. Reeds na enkele dagen was eene volkomen verkleving gevolgd. Van eene decorticatie der long volgens Delorme werd afgezien, daar bij langdurende pneuraempyemen niet altijd gerekend kan worden op eene actieve uitzetting eener long, welke zelfs nog 't vermogen tot uitzetten heeft.
De borstingewanden, welke in het gebied der empyeemholte na de operatie van de hun beschuttende laag beroofd zijn, worden blijkens bijgaande fotografiën nog in zooverre tegen mechanische insulten beschermd, als de bij deze operatie-methode voor en achter gelegen restanten der ribben door weeke deelen bedekt, beschutting geven voor