na- of voordeeligen invloed op de huidaandoening te hebben. Albuminurie en diarrhoe verdwenen na 2 dagen. De roseola bleekte binnen 4 dagen op en trad daarna geen desquamatie op; Pat. werd speciaal hierop ook na zijn ontslag nog gecontroleerd.
Dit zijn de 2 gevallen uit het kampement. Hoe zeer een gedeelte der huidaandoeningen aan morbilli deed denken, heeft het zich toch beslist niet om eene complicatie met deze ziekte gehandeld; geen enkel klinisch of epidemiologisch feit spreekt ervoor.
De andere 5 gevallen betroffen kinderen uit de kampong, die poliklinisch behandeld werden, en geleken — in intensiteit iets wisselende— volkomen op de zooeven beschrevene, zoodat van eene detailleering afgezien kan worden. Alleen de volgende bijzonderheden zijn nog te vermelden. Slechts één kind was nog in directe aanraking met het sap geweest; hier was het eczeem overwegend, met sterke zwelling aan gezicht en handen; de roseola was gewoon ontwikkeld, maar trad op den achtergrond tegenover de eerst genoemde aandoening, ongeveer als in ziektegeschiedenis 1. De andere 4 kinderen waren alleen aan de uitwaseming van boom en vooral sap blootgesteld geweest. De roseola ontbrak slechts in één geval, dat echter vrij laat ter behandeling kwam. Van de 5 ambulant behandelde kinderen werd bij 3 de urine onderzocht en bij één wat albuminurie gevonden, die spoedig verdween. De roseola, steeds gecombineerd met het exzeem voorkomende,' ging in geen enkel geval in desquamatie over. Temperatuursverhooging werd slechts bij één der ambulant behandelde kinderen geconstateerd, doch werd bijna steeds over koorts in 't begin der ziekte gesproken. Altijd was de eczemateuze huidaandoening vergezeld van een brandend en jeukend gevoel, terwijl de roseola geen subjectieve verschijnselen maakte. Diarrhoe met buikpijn werd herhaaldelijk vermeld. Alle gevallen eindigden met restitutio totalis.